Eureka Leuven

Moeilijke woorden

Moeilijke woorden en hun verklaring​

Leerstoornissen uitleggen gaat samen met soms moeilijke begrippen.
Zoek in deze lijst de betekenis van moeilijke woorden die je helpen begrijpen waar je leerling of kind mee kampt.

Accuratesse: Nauwkeurigheid

ADHD: Attention Deficit and Hyperactivity Disorder = Aandachtstekort en  overbeweeglijkheid. Bij sommigen valt eerder de overbeweeglijkheid op en bij anderen het aandachtstekort, bij nog anderen beide tekorten.

Anatomie: Beschrijft de lichaamsbouw: spieren, zenuwbanen, organen, cellen…

Auditief: Wat betrekking heeft op het horen. Bijv. leergestoorde kinderen hebben vaak auditieve problemen; ze horen soms niet goed het verschil tussen een t en een d, zonder dat ze gehoorgestoord zijn. Het onderscheid horen tussen klanken noemt men “auditieve discriminatie.

Automatisatie: Leren iets automatisch te doen. Als je letter per letter een woord moet ontcijferen verloopt het lezen nog niet geautomatiseerd. Hetzelfde geldt voor rekenen. Men rekent geautomatiseerd als het zonder moeite gebeurt.

Cognitief: Cognitie betreft het kennen, het weten, het begrijpen; het informatie opnemen en verwerken.

Compensatie: Wordt in twee betekenissen gebruikt. Enerzijds meer opvoedkundig: bij een kind met leerproblemen extra aandacht geven aan zijn sterke kanten, bijv. sportiviteit, behulpzaamheid… als compensatie voor zijn falen in het leren. Anderzijds meer onderwijskundig: een kind met rekenstoornissen een rekenmachientje laten gebruiken als compensatie voor zijn moeilijkheden bij het toepassen van de rekentechnieken… .

Coöperatieve attitude: Houding (attitude) gericht op samen werken.

Decoderen: Ontcijferen of ontsleutelen. De betekenis van een code kunnen herkennen. Bij leren lezen gaat het bijv. om het herkennen van letters (die klanken voorstellen); dit zijn visuele codes. 

Diagnose: Benoemen en verklaren van een probleem, meestal na onderzoek. Ouders zijn soms opgelucht dat de diagnose “leerstoornissen” gesteld is, omdat het dan eindelijk duidelijk is hoe het komt dan hun kind leerproblemen vertoont.

Didactisch: Methode van onderwijzen: hoe best kennis en kunde overbrengen.  Leerkrachten moeten voor de verschillende leerproblemen bij kinderen telkens een aangepaste didactische werkwijze gebruiken.

Differentiëren: Rekening houden met de verschillen tussen de leerlingen. Bijv. omdat er goede en zwakke lezers in de klas zitten, kan de leerkracht niet zomaar doen alsof iedereen even goed leest. 

Disfuncties: Functies die niet goed werken (bv het geheugen, de waarneming, de taal …).

Dispenseren: Ontheffen van sommige verplichtingen en sommige dingen toelaten die andere leerlingen niet mogen.  Zo kan een school een leerling met dyslexie ontheffen van het schriftelijk examen en hem toelaten mondeling examen af te leggen; of een leerling met dyscalculie toelaten een rekenmachientje te gebruiken.

DSM IV: Diagnostic and Statistic Manual 4de editie. Classificatie van psychiatrische stoornissen.

Dyscalculie: Zeer moeizaam leren rekenen, ondanks goede aanpak en zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak.

Dyslexie: Zeer moeizaam leren lezen en/of spellen, ondanks goede aanpak en zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak.

Dysorthografie: Moeilijk kunnen leren juist schrijven, ondanks goede aanpak en zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak. Komt voor bij dyslexie. Er bestaat ook dysgrafie, maar dat is het moeilijk kunnen schrijven (psychomotorisch probleem).

Dyspraxie: Moeilijkheden bij het handelen en organiseren, hoewel het bewegingsgestel in orde lijkt, bijv. moeite om een bladspiegel in te delen of bij aan- en uitkleden.

Fonologisch: Volgens de klanken; als je een taal alleen leert door ze te horen (fonologisch) kan je ze nog niet schrijven. Kinderen met dyslexie schrijven soms de woorden zoals ze die horen, maar dat is vaak fout. Maar ze kunnen ook fonologische problemen hebben: de klanken (klinkers en medeklinkers) niet goed kunnen onderscheiden.

Foutenprofiel: Beeld van het soort fouten dat gemaakt wordt, bijv. maakt vooral fouten bij het schrijven van woorden waarbij een regel moet toegepast worden of verplaatst vaak letters bij het lezen van woorden… .

Gedachtencontrole: Methode om gevoelens en gedragingen onder controle te houden door anders te denken, bijv. niet vooraf denken ik ga het niet kunnen’.

Handelingsgericht: Gericht op de aanpak. Het is best de diagnose zo te formuleren dat de leerkracht daaruit kan afleiden wat er moet gebeuren. “Dyslexie” is geen handelingsgerichte diagnose; “Problemen met de klank-letter-verbinding” is dit wel. De leerkracht weet in het laatste geval wat er moet  geoefend worden.

Hyperkinetisch: Overbeweeglijk, vaak samengaand met impulsiviteit (te snel reageren).  Zie ook ADHD.

Interne zorgbegeleider: Zie zorgcoördinator.

IQ: Intelligentiequotiënt. Getal dat de verstandelijke mogelijkheden weergeeft, vergeleken met anderen van dezelfde leeftijdsgroep. Het gemiddeld IQ is 100.

Kernaspecten: zie Kernleerstof.

Kernleerstof: De leerstof die absoluut moet gekend zijn om te lukken in de hogere leerjaren en om de einddoelen van het onderwijs te bereiken.

Lateralisatie: Rond 6-7 jaar ontwikkelt zich de linker of rechter hersenhelft als overheersend (dominant) op de andere. Dit is best gekend voor de effecten op het gebruik van de handen, nl. rechtshandig of linkshandig worden. Lateralisatie heeft dus te maken met rijping van de hersenen.

Lichaamsschema: Het eerder onbewust lichaamsbesef, waardoor we kunnen bewegen zonder te vallen en te botsen en zonder nadenken allerlei handelingen kunnen stellen.  Er is ook een”lichaamsbeeld”: de bewuste voorstelling in je hoofd hoe je lichaam er uit ziet. Een slecht ontwikkeld lichaamsschema kan samen gaan met leerproblemen.

MDO: Multidisciplinair Overleg. De hulpverlenende ploeg in het basisonderwijs die instaat voor de begeleiding van de leerlingen. Aan het MDO nemen meestal deel: de directeur, de klastitularis, de taakleerkracht, de leerkracht zorgverbreding en de CLB vertegenwoordiger; soms ook anderen, zoals logopedist of zelfs ouders.

Medisch-biologisch: Het gaat om de werking van het lichaam. Soms liggen daar oorzaken van leerstoornissen.

Mentale retardatie: Verstandelijke achterstand.

Modules: In het secundair onderwijs werkt men aan het groeperen van de leerstof in grote onderdelen. Na het lukken in een onderdeel kan de leerling hiervoor al een soort getuigschrift krijgen.

Motoriek: Het bewegen. Men onderscheidt: fijne motoriek (fijnere bewegingen van handen en vingers, nodig voor het schrijven) en grove motoriek (grotere bewegingen, bijv. nodig bij klimmen en springen).

Motorische coördinatie:  Onderlinge afstemming, samenwerking van de bewegingen. Als je beide armen niet goed samenwerken heb je motorische coördinatieproblemen. Als je ogen en handen bij het schrijven niet goed samenwerken heb je visuo-motorische coördinatieproblemen.

Multidisciplinair: Met meerdere disciplines (deskundigen) samenwerken, bijv. arts, psycholoog, logopedist, maatschappelijk werker… .

NLD: Non verbal learning disabilities (= Niet-verbale leerstoornissen). Kinderen waarbij de leerproblemen gekenmerkt worden door moeilijkheden met de ruimtelijke structurering. In tegenstelling tot vele andere leergestoorde kinderen is de taalontwikkeling wel goed.

Orthodidactiek: Speciale onderwijsaanpak (zie ook Didactisch) toepasbaar bij leerproblemen.

Orthografisch: Betreft het zonder fouten schrijven. Zie ook Dysorthografie.

Orthopedagoog:  Universitair opgeleide opvoedkundige (pedagoog) gespecialiseerd in problemen bij opvoeding en onderwijs van kinderen en jongeren met problemen of een handicap.

Pc: percentiel. Plaats op honderd van zijn groep, onderaan beginnend. Bijv. pc 3 betekent de 97e plaats op 100 van zijn groep.

Pedagogisch: Opvoedkundig.

Pervasieve ontwikkelingsstoornissen: Groep stoornissen waarbij autisme een belangrijke plaats inneemt en die daarom tegenwoordig meestal “autismespectrumstoornissen” (ASS) worden genoemd.

Psychomotorisch:  De psychomotoriek betreft de motoriek in zoverre die met het psychische beleven (denken, voelen, willen) in verband staat. Vermits motoriek op zich niet goed denkbaar is zonder beleving, worden de woorden “motoriek” en “psychomotoriek” vaak door elkaar gebruikt. Typische voorbeelden  van psychomotoriek: kennis van eigen lichaam, tekenen, schrijven en knutselen.

Realistisch rekenen:  Rekenen gericht op het direct bruikbare, bijv. tellen om te zien hoeveel je zal moeten betalen en hoeveel je zal overhouden.

Remedial teacher:  Gespecialiseerd persoon (meestal een leerkracht) voor het behandelen (remediëren) van ernstige leerproblemen.

Reproduceren: Weergeven wat je (van buiten) geleerd hebt, steunend op het geheugen.

Restdiagnose: Diagnose na het uitsluiten van andere diagnoses; bijv. als het kind geen problemen heeft met het zicht en het gehoor en als er geen verstandelijke achterstand is….dan kunnen we denken aan de diagnose leerstoornis.

Revalidatie: Herstel van een tekort; weer in orde brengen (verwant met Behandeling en Therapie).

Ruimtelijke structurering: In je hoofd orde kunnen scheppen in je omgeving. Bijv. je blad indelen, je kamer organiseren; maar ook titels boven in het midden en nieuwe alinea’s vooraan de lijn beginnen … Verwant begrip is “ruimtelijke oriëntatie”.

Sensorieel: Zintuiglijk. Sensorieel onderzoek betekent onderzoek van de zintuigen: zien, horen, voelen, smaken en ruiken.

Structuur: Ordening. Er is ordening in tijd en ruimte. Als een kind in een geordende wereld leeft bouwt het orde (structuur) op in zijn hoofd. Deze innerlijke structuur gebruikt het op zijn beurt om zijn leefwereld te ordenen.

Symptomen: Karakteristieke verschijnselen, kenmerken, bijv. moeilijk automatiseren is een symptoom van leerstoornissen.

Taakleerkracht: Leerkracht die in het basisonderwijs aangesteld is om kinderen met ontwikkelings- en leerproblemen te helpen. De taakleerkracht kan dit doen in een apart lokaal (de taakklas) of in de klasgroep, ter ondersteuning van de klastitularis.

Taakspanning: Het gemotiveerd bezig blijven aan een taak tot het einde. Sommigen kunnen dat beter dan anderen, maar het hangt zeker ook af van de persoonlijke interesse en de soort taak.

Technische aspecten: De technieken van het lezen, schrijven of rekenen. Kinderen met een verstandelijke beperking kunnen wel technieken leren, maar niet genoeg redeneren om ze te gebruiken. Ze lezen de woorden, maar verstaan de zin niet echt. Bij leergestoorde kinderen is het eerder omgekeerd; ze krijgen de technieken moeilijk geleerd, lezen stuntelig, maar zijn slim genoeg om toch te begrijpen wat er bedoeld wordt.

Therapie: Behandeling (Remediëring en Revalidatie zijn verwante begrippen).

Vals negatief: het lijkt geen probleem maar het is er wel een.

Vals positief: het lijkt een probleem maar het is er geen.

Verbaal: Met gebruik van taal. Verbale intelligentie is de mogelijkheid om in taal te redeneren. Dit staat tegenover praktische (niet-verbale) intelligentie waar het gaat om verstandig handelen.

Visualiseren: Visueel, zichtbaar voorstellen. Als een kind nog geen goed idee heeft van optellen kan je het visueel voorstellen met blokjes of op het bord.

Werkhypothese: Veronderstelling over wat er hapert om op die manier al een aanpak uit te proberen. Of deze aanpak al of niet lukt, leert ons meer over wat er aan de hand is. Een werkhypothese heeft dus een voorlopig karakter.

Zorgbreedteleerkracht: Extra leerkracht, toegekend aan basisscholen met veel kinderen die in hun ontwikkeling bedreigd zijn en dus extra zorg nodig hebben. 

Zorgcoördinator: Coördineert de zorg voor leerlingen met problemen in de basisschool; hij stimuleert, bedenkt mee en ondersteunt het zorgbeleid van de school.  De zorgcoördinator wordt ook wel interne begeleider genoemd. Hij werkt nauw samen met externe begeleiders, zoals het CLB.

Uit: Leerproblemen bestaan echt! Gids voor ouders en betrokkenen. (Lijst opgesteld door Ludo Michielsen)

Scroll naar boven