Eureka Leuven

Wat is Dyslexie?

Leer dyslexie beter kennen en start de ondersteuning meteen op!

Lezen zoals op Eureka

Opleiding lezen
Lezen stimuleren – Een vernieuwde kijk op begrijpend lezen

Langdurige opleiding:
Taalcoach

Voorleessoftware en digitale schoolboeken:
Eureka ADIBib

Spellen zoals op Eureka

Opleiding spelling en taal:
1ste tot 4de leerjaar
4de leerjaar tot eind secundair

Publicaties:
Als Spelling een Kwelling Is:
Deel 1 of Deel 2
+ bijhorende werkboeken

Online cursus:
Verenkelen en verdubbelen met de dokola-regel

Infofiche: Wat is dyslexie? Herkennen & aanpak.

Leerlingen met dyslexie vertonen opvallende en blijvende moeilijkheden met lezen en spelling. De fouten die zij maken, lijken op verstrooidheidsfouten.
Bijvoorbeeld: ‘kineren’ in plaats van ‘kinderen’ schrijven. Zij lezen hun vragen dikwijls verkeerd en antwoorden dan ook fout of onvolledig. Bij vreemde talen geeft dit heel wat problemen.

Mogelijke zwakke kanten

Aandacht en concentratie
▢ Concentratieproblemen
▢ Verhoogde afleidbaarheid
▢ Vergeetachtigheid en verstrooidheid 

Oriëntatie in tijd en ruimte
▢ Moeilijk kloklezen
▢ Zwak gevoel voor tijd en ordening in tijd
▢ Weg vinden, begrippen links, rechts, voor, na, boven, onder zijn moeilijk

Motorische vaardigheden
▢ Moeizaam en moeilijk leesbaar geschrift
▢ Onhandigheid
▢ Orde en structuur
▢ Taken vergeten
▢ Agenda onvolledig ingevuld
▢ Moeilijk orde houden, allerlei dingen verliezen

Geheugen 
▢ Problemen met onthouden van losse, op zichzelf staande gegevens
▢ Problemen met complexe opdrachten
▢ Afspraken en spullen vergeten

Sociale vaardigheden
▢ Weinig zelfvertrouwen, emotionele of sociale problemen, gedragsproblemen

Mogelijk sterke kanten

Geheugen
▢ Uitstekend lange termijngeheugen als het gaat om ervaringen, locaties en gezichten

Creatief problemen oplossen
▢ Meerdere aspecten van een probleem tegelijk zien
▢ Levendige verbeelding
▢ Creatief in het bedenken van oplossingen 
 Aanleg voor kunst, drama, muziek, sport, verhalen vertellen, verkopen, zaken doen, ontwerpen, bouw of techniek

Visueel-analytische vaardigheden
▢ Snel zien hoe iets (bijvoorbeeld een gebouw of een wiskundig probleem) is opgebouwd, hoe het in elkaar zit
▢ Een groot geheel makkelijk opsplitsen in de delen waaruit het is opgebouwd

Ruimtelijke vaardigheden
▢ Sterk in driedimensionaal denken (een voorwerp dat ze maar van één kant zien, als het ware in hun hoofd van alle kanten bekijken)

Sociale vaardigheden
▢ Begrip voor problemen van anderen
▢ Groot doorzettingsvermogen

Wat moet je doen en wat niet?

DO'S

Accepteren
Aanvaard dat de leerling een probleem heeft en toon je begrip. Laat voelen dat je gelooft in de leerling. 

Stimuleren en begeleiding
 Motiveer en leg nadruk op talenten!
 Structureer de leerstof en het leergedrag
 Leer kernwoorden markeren, vat de hoofdzaken samen
 Gebruik heldere taal en geef duidelijke opdrachten!
 Varieer in visuele, motorische, auditieve aanbieding
 Doe aan ‘preteaching’
 Leer de leerling ‘hulp’ te vragen
 Controleer regelmatig de agenda
 Gebruik overzichtelijke teksten (let op contrast, lettertype en interlinie, duidelijke alinea’s, besluit bovenaan en op één pagina)
 Stimuleer ‘herhalen’ (Spreid bv. woordenschat leren in agenda over verschillende dagen)
 Gebruik bij woorden en teksten afbeeldingen of tekeningen

Compenseren
 Sta alle hulpmiddelen toe die de ‘zelfredzaamheid’ vergroten: laptop, rekenmachine, strategiekaarten
 Stimuleer gebruik van software en overhoorprogramma’s
 Digitale woordenboeken
 Leer werken met tekstverwerking en spellingcontrole
 Geef meer tijd (min. 30%) bij toetsen
 Lees opdrachten voor, overhoor mondeling
 Schema’s en geheugensteuntjes bieden
 Bied instructie stap voor stap aan
 Vraag ingesproken boeken = ADIBoeken

Dispenseren (vrijstellen):
 Geef vrijstelling van bepaalde eisen, bijvoorbeeld: ‘geen spellingfouten tellen’
 Laat minder oefeningen maken

DON'TS

Begeleiding en aanpak
Spellingfouten aanrekenen
 Veel tekst laten overschrijven van het bord
 Onvoorbereid hardop laten lezen
 Meerdere opdrachten tegelijk geven
 Lange schrijfopdrachten geven
 Grote toetsen kort van tevoren aankondigen
 Alleen schriftelijk overhoren
 Dictees laten meedoen ver boven het niveau
 Toetsen laten leren uit schriften of nota’s die niet gecorrigeerd zijn

Taalgebruik
 Lange en complexe instructies geven
 De leerstof alleen uitleggen in de vreemde taal. Zo weet de leerling gegarandeerd niet wat hij moet kennen
 Zeggen of schrijven: ‘Je hebt niet geleerd’. Wel: ‘Vraag hoe hij of zij iets gedaan of geleerd heeft’

Gedrag
 Zware sancties stellen als de leerling te laat komt of iets vergeten is
 Verwachten dat de leerling zelfstandig kan plannen
 De leerling vergelijken met zijn klasgenoten

Materiaal
 Teksten met onoverzichtelijke lay-out
 Een onduidelijke kopie geven
 Geschreven opgaven of toetsen. Wel: ‘getypt en overzichtelijk’ 
 Cursus op veel losse bladen en in verschillende mappen

Vakken die problemen kunnen geven:

  • Talen: Opdrachten niet verstaan, moeite met spraakkunst
  • Rekenen/wiskunde: Moeite met nieuwe leerstof en algoritmen
  • Plastische en lich. opvoeding, muziek: Weinig verbeelding, nood aan extra structuur
  • Examens en toetsen: Blokkeren, de helft niet oplossen, psychosomatische klachten

Dyslexie uitgelegd

Bij dyslexie gaat lezen, spellen en soms ook het  schrijven traag, met veel fouten en/of te moeizaam. Dit valt op als je vergelijkt met leerlingen met een vergelijkbare intelligentie en leeftijd. 

Dyslexie betekent: het lezen gaat niet vanzelf. 
– Dys = het gaat niet vanzelf, beperkt
– Lexis = lezen en taal

Wanneer heb je dyslexie? Samengevat:
– Het probleem is hardnekkig: ook al heb je het opnieuw en opnieuw en opnieuw geprobeerd, het lezen blijft moeizaam.
– Opvallende achterstand: het lezen/spellen gaat opvallend slechter dan andere taken/vaardigheden.
– Niet te verklaren: de achterstand komt niet door bijvoorbeeld langdurig ziek te zijn.

Je kan de woorden niet vlot lezen, dit omdat het technisch lezen moeilijk gaat. Doordat je de woorden niet vlot kan lezen krijg je het begrip en de betekenis van de tekst niet binnen. Met compenserende hulpmiddelen zoals een computer kan je al ongelooflijk veel talenten stimuleren. Dit doordat het mankement het moeilijk lezen kan opvangen.

Veelgestelde vragen

Dyslexie: betekent letterlijk het zeer moeizaam leren lezen, ondanks goede aanpak en zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak.

Dysorthografie: betekent letterlijk het moeilijk kunnen leren spellen/foutloos schrijven, ondanks goede aanpak en zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak.

Dyslexie en dysorthografie komen meestal samen voor en worden dan ook dikwijls in één adem genoemd. Eigenlijk wordt de term dysorthografie niet vaak meer gebruikt en worden de ernstige spellingproblemen ook gevat onder de noemer dyslexie. We gebruiken voortaan enkel het woord ‘dyslexie’ om beide aan te duiden.

In de termen dyslexie en dysorthografie herkent men vier woorddeeltjes. Ze stammen alle vier uit het (oude) Grieks.

  • Het voorvoegsel ‘dys-‘ wordt gebruikt in samenstellingen om alles aan te duiden wat niet goed gaat, wat moeizaam loopt, wat zwaar en traag verloopt.
  • Het woorddeel ‘-lexie’ komt van ‘lexicon’ en verwijst naar alles wat met woorden te maken heeft.

Dyslexie betekent dus: moeite hebben met woorden, moeilijk lezen en/of schrijven.

  • ‘Ortho-‘ komt van orthos’ en geeft aan wat recht is, wat goed is, wat overeind blijft.
  • Het woorddeel ‘-grafie’ tenslotte is afgeleid van ‘graphein’ en betekent schrijven.

Dysorthografie betekent dus: niet goed kunnen schrijven.

Een leerprobleem omschrijft men als een moeilijkheid van het kind om schoolse vaardigheden zoals lezen, spellen en rekenen vlot onder de knie te krijgen. Verschillende factoren zowel binnen het kind als in de omgeving, kunnen oorzaak zijn van leerproblemen.

Men kan zich dan vragen stellen zoals:

  • Is het kind normaal begaafd? Is dit kind voldoende verstandig om tot goed lezen en schrijven te komen? Wanneer het IQ lager ligt dan 70, zal men zelden de term dyslexie gebruiken.
  • Ziet het kind voldoende scherp? Kunnen de ogen normaal bewegen en zijn de oogbewegingen op mekaar afgestemd?
  • Hoort het kind goed? Hoort het ook kleine verschillen tussen gelijkende klanken? Vb. tussen kop en top, tussen mus en mis, tussen rap en rat?
  • Spreekt het kind de taal van de school? Is het kind als baby en kleuter misschien thuis in een andere taal opgevoed?
  • Kan het kind zich moeilijk concentreren?
  • Leeft het kind in een voldoende stimulerend gezin? Weet het wat lezen is? Wordt er thuis verteld uit boeken? Gaat het kind naar de bib?
  • Gaat het regelmatig naar school? Mist het niet te veel lessen? Wegens ziekte? Wegens verhuis? Door spijbelen?

Dyslexie is een leerstoornis of een primair leerprobleem. Dit betekent dat dyslexie niet veroorzaakt wordt door factoren in het onderwijs of door een ander onderliggend probleem bij het kind. De oorzaak van deze leerstoornis is te zoeken in de specifieke vaardigheden die het kind nodig heeft om te leren lezen en spellen. Deskundigen vermoeden meer bepaald dat de oorzaak gelegen is in problemen bij het verwerken van taalklanken (fonologische verwerking). Deze problemen zijn aangeboren en vaak ook erfelijk. Bovendien zijn ze ook zeer hardnekkig. Dyslexie gaat dus niet over, maar je kan er wel goed leren mee omgaan. Adequate hulp zo vroeg mogelijk in de leesontwikkeling is daarbij zeer belangrijk.

Dyslexie is dus wel degelijk een leerstoornis. En daar heeft niemand schuld aan, niet de ouders, niet de leerkracht en zeker niet het kind. Deze kinderen staan voor een ernstige en hardnekkige hinderpaal en moeten geholpen worden.

Men spreekt van dyslexie als er voldaan wordt aan drie voorwaarden of criteria:

1.  Achterstandscriterium

Er is een ernstige achterstand bij de automatisering van de specifieke basisvaardigheden lezen en/of spellen. De vorderingen van de lees- en spellingvaardigheden van het kind worden vergeleken met wat men normaal van het kind kan verwachten op die leeftijd én na zoveel weken, maanden, jaren les in lezen en spellen.

2.  Hardnekkigheidscriterium

Het probleem is hardnekkig en blijft bestaan, ook wanneer het kind passende remediërende instructie en oefening krijgt.

3.  Exclusiviteitscriterium

Andere problemen mogen de vastgestelde hardnekkige achterstand niet volledig verklaren. Ze kunnen wel samen voorkomen. Daarom gaat men parallel onderzoeken of er geen andere problemen (mede) oorzaak zijn van de achterstand en de hardnekkigheid. Deze bijkomende problemen kunnen dus aanwezig zijn, maar mogen niet volledig de lees- en spellingproblemen verklaren om van dyslexie te spreken.

1. Leesproblemen

Een startende lezer leert om aan bepaalde symbolen op papier (letters, lettergroepen) een klank (foneem) vast te knopen. Bijvoorbeeld:

– Je ziet de letters s,c,h en je moet ze uitspreken als sch in schaar.
– Je ziet de letters e,u en je moet ze uitspreken als eu in deur.

Soms slaagt een kind hier niet of moeizaam in. Kinderen met dyslexie moeten vaak nadenken over deze koppeling tussen het letterteken en de klank. Ze lezen dus trager dan normale lezers voor wie deze koppeling een ‘automatisme’ is geworden.

Meestal merk je dyslexie pas op als het kind luidop leest. Je hebt kinderen die perfect de inhoud van een tekst mee hebben door stillezen, maar die er niet in slagen om diezelfde tekst zonder fouten luidop voor te lezen. Andere kinderen blijven hardnekkig spellend lezen, waardoor het leestempo erg traag blijft.

Deze problemen met de leestechniek kunnen gevolgen hebben voor begrijpend lezen, andere vakken, vreemde talen en latere studies.

2. Spellingproblemen

Bij spelling keren we de zaken om. Het kind hoort een woord en moet die klanken omzetten in symbolen op papier. Bij de meeste woorden is ‘horen’ alleen niet genoeg. Je moet ook dingen over het woord weten en onthouden.

Zo kan je bijvoorbeeld het verschil tussen weide en wijde niet horen. Je moet ook weten dat ‘de koe staat in de weide’ met ei geschreven wordt en dat ‘de wijde wereld’ een gestipte ij krijgt.

Kinderen met dyslexie hebben het ook moeilijk met:

  • verbanden waarin geen logica te vinden is
  • geheugentaken
  • foutloos overschrijven van het bord
  • het volgen bij dictees of bij het noteren
  • netjes schrijven, ze hebben vaak een slordig geschrift

Dit alles met onvolledige nota’s als gevolg.

Eigenlijk niet. Er bestaan wel testen om uit een grote groep leerlingen die kinderen te halen die tot de risicogroep behoren. Scholen volgen kinderen nauwgezet op. Ze gebruiken voor lezen en spellen een leerlingvolgsysteem. Er worden verschillende zaken bij het kind getoetst met diverse testen zoals:

  • leessnelheid met de 1- of 3-minutentoets,
  • leesniveau met de AVI-proeven,
  • LVS woord– en zinnendictee

De kinderen die laag scoren kunnen dan verder onderzocht worden.

Bij vermoeden van dyslexie worden de kinderen uit de risicogroep doorverwezen naar het CLB of naar externe diensten die hiervoor universitair geschoold zijn en multidisciplinair werken om eventueel andere stoornissen of problemen te kunnen uitsluiten.

Dit vraagt ervaring in het observeren en systematiek in het onderzoek.

Soms zijn er reeds bij kleuters signalen die men best goed in het oog houdt.

Als kinderen

  • niet veel woorden kennen,
  • niet goed stukjes in woorden kunnen horen (fonemisch bewustzijn),
  • de namen van de kleuren of van de klasgenootjes niet kunnen onthouden,
  • problemen hebben met het zien van kleine verschillen,
  • problemen hebben met het snel benoemen van prenten,

kunnen leerkrachten best waakzaam zijn.

Bij kleuters spreek je echter nog niet over dyslexie. Het leren lezen begint immers pas vanaf het 1e leerjaar. Toch kan je al starten met ondersteunende maatregelen.

1. Dyslexie is een restdiagnose.

Dit wil zeggen dat men deze term slechts gebruikt als alle andere mogelijke verklaringen voor de leesachterstand zijn uitgesloten.

2. Echt vlot leren lezen en correct schrijven vraagt tijd.

Daarvoor dienen het 1e en 2e leerjaar in de lagere school. Pas eind 2e leerjaar of begin 3e leerjaar kan men echt met zekerheid aan de diagnose dyslexie gaan denken.

3. Achterstand blijft ondanks goede ondersteuning.

De school moet goede basiszorg voorzien met redelijke aanpassingen waar nodig, inclusief remediërende leerhulp. Wanneer na 6 maanden individuele remediëring, de problematiek niet voldoende afneemt, dan spreken we van dyslexie.

4. Sommige kinderen compenseren.

Ze botsen pas op latere leeftijd op hun grenzen.

Grofweg 5 à 7% van de leerlingen van een gewone school heeft dyslexie. Er zijn echter veel meer leerlingen, tot zelfs in de secundaire school, die niet echt vlot hebben leren lezen en schrijven omwille van tal van andere redenen. Men spreekt dan van ‘lage geletterdheid’.

Uiteraard niet. Wanneer men bij een kind een vertraging of een achterstand in het leren lezen bemerkt, dan is het net de opdracht van de leerkracht om met alle middelen dit kind te helpen. Dat is leerzorg en behoort tot de normale opdracht van elke school.

Als blijkt dat de gewone remediërende ingrepen niet helpen, dan moet men verder gaan en het kind gericht laten onderzoeken. Het CLB is hiervoor het eerste aanspreekpunt. Zij hebben trouwens ook een opdracht in het begeleiden van de leerkracht die met het kind werkt.

Dyslexie is geen ziekte. Je kan het niet krijgen zoals je een longontsteking oploopt. En je kan er dus ook niet van genezen. In die zin kan men niet spreken van therapie. Behandeling is het juiste woord. Deze behandeling is niet alleen nodig, maar doet ook vaak wonderen in verband met de ontwikkeling en de ontplooiing van het kind.

Zo snel mogelijk: dankzij de efficiënte screeningsinstrumenten is dit reeds mogelijk van kleuterleeftijd. Hoe sneller hoe liever.

Het onderwijsbeleid zorgt voor een gestructureerde aanpak van de zorg op school voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Via het M-decreet (decreet van 21 maart 2014) werden de grote lijnen uitgezet om het onderwijs meer inclusief te maken. We geven hier de grote lijnen mee. Bron:  http://onderwijs.vlaanderen.be/nl/grote-lijnen-van-het-mdecreet#Redelijke_aanpassingen

Er wordt momenteel hard gewerkt aan het nieuwe ‘leersteundecreet’. Meer informatie hierover volgt nog!

A. Zorgcontinuüm

Het M-decreet stelt dat het de taak van de school is om een zorgcontinuüm uit te bouwen. Het gaat om een zorgbeleid waarin de school 3 fases doorloopt om samen met het CLB en de ouders zo goed mogelijk voor de leerlingen te zorgen:

  1. Brede basiszorg: vanuit een visie op zorg biedt de school alle leerlingen een krachtige leeromgeving aan. De school stimuleert zoveel mogelijk de ontwikkeling van alle leerlingen, volgt hen systematisch op en werkt actief aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren.
  2. Verhoogde zorg: de school neemt extra maatregelen (zoals remediëren, differentiëren, compenseren en dispenseren) die ervoor zorgen dat de leerling het gemeenschappelijk curriculum kan blijven volgen.
  3. Uitbreiding van zorg: het CLB krijgt een actieve rol en onderzoekt wat de leerling, de leraren en de ouders kunnen doen en wat ze nodig hebben. Het CLB stelt nadien eventueel een gemotiveerd verslag op, waarin het de nood aan uitbreiding van zorg motiveert.

B. Handelingsgericht werken (HGW)

De school streeft naar kwaliteitsvol onderwijs en doeltreffende leerlingenbegeleiding.

HGW heeft 7 uitgangspunten:

  1. De onderwijsbehoeften van de leerling staan centraal. De leerkracht, de school vraagt zich af wat de leerling nodig heeft om doelen te bereiken.
  2. Afstemming en wisselwerking tussen leerlingen, leerkrachten, ouders en de school verbetert de aanpak.
  3. De leerkracht speelt een belangrijke rol bij de positieve ontwikkeling van de leerling.
  4. De focus ligt op de positieve aspecten van leerlingen, leerkrachten, de school en de ouders. Dat neem je mee in het plan van aanpak.
  5. Samenwerken met leerlingen, leerkrachten, de school en de ouders is noodzakelijk.
  6. De school formuleert doelen en bekijkt wat er nodig is om die doelen te bereiken.
  7. De leerkracht werkt systematisch, in stappen en transparant.

C. Redelijke aanpassingen

Redelijke aanpassingen doorvoeren is volgens het M-decreet ook een taak van de school.

Een redelijke aanpassing neemt de drempels weg waarmee leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften te maken krijgen in een normale schoolomgeving. Zo kunnen die leerlingen de lessen volgen en zich optimaal ontwikkelen.

Dat sluit aan bij het principe van Universal Design for Learning (UDL): de leerstof aanbieden op een manier die toegankelijk is voor een diverse leerlingenpopulatie door te variëren in bijvoorbeeld materialen, methoden en evaluatie.

Er bestaat geen lijst van wat ‘redelijk’ is en wat niet. Die afweging maakt je school voor elke leerling apart.

Redelijke aanpassingen kunnen bestaan uit:

  • stimulerende maatregelen: aanmoedigen, motiveren en relativeren
  • compenserende maatregelen: door het zaken op een andere manier te laten doen en door hulpmiddelen aan te reiken, bv. een laptop toelaten
  • remediërende maatregelen: leerlingen individueel helpen
  • differentiërende maatregelen: leerstof en lesaanpak variëren
  • dispenserende maatregelen: vrijstellingen van onderdelen van het curriculum toelaten

Bij de beoordeling van de redelijkheid van de aanpassing, kan je school onder meer rekening houden met

  • de kostprijs van de aanpassing;
  • de impact die de aanpassing heeft op de school- en klasorganisatie;
  • hoe lang en hoe vaak de leerling van de aanpassing gebruik kan maken;
  • de gevolgen van de aanpassing voor de levenskwaliteit van de leerling;
  • de gevolgen van de aanpassing voor de omgeving en andere leerlingen;
  • het al dan niet ontbreken van gelijkwaardige alternatieven.

Een ouder is in de eerste plaats ouder en geen leerkracht. Tijd maken om samen te ontspannen en de ouder–kind-relatie te bevorderen is dus de boodschap. Doe dus ook andere leuke dingen met je kind en praat niet de hele tijd over school.

Probeer zelf zoveel mogelijk te weten te komen over dyslexie. Dit kan door er veel over te lezen of je aan te sluiten bij zelfhulpgroepen als Sprankel. Zij kunnen je al wat wegwijs maken.

Zoek indien nodig gespecialiseerde hulp voor je kind. Niet alleen voor de studies maar ook voor het welbevinden. Zorg dat je kind een goede uitleg krijgt over wat dyslexie nu juist is, zonder het te problematiseren. Bespreek met het kind mogelijke ondersteuningsmaatregelen.

Een kind dat wel goed in zijn vel zit, zal meer zelfvertrouwen hebben:

  • geloof in je kind, stimuleer je kind. Leg geen druk op je kind. Kijk naar de talenten.
  • beloon je kind voor de inzet, eerder dan voor de resultaten.

Zorg voor goede contacten met de school, ga mee in constructief overleg.

Indien er toch problemen zijn, kan je ook de raad en de steun vragen aan organisaties als:

Volg een vakantiecursus bij Eureka!

Ondersteun Dyslexie:

Scroll naar boven