Eureka Leuven

Wat is Dyscalculie?

Leer dyscalculie beter kennen en start de ondersteuning meteen op!

Infofiche Wat is dyscalculie? Van herkennen tot aanpak.

Leerlingen met dyscalculie vertonen opvallende en blijvende moeilijkheden met rekenen en wiskunde en dit op het vlak van automatiseren (geheugendyscalculie), vaardigheden en technieken (procedurale dyscalculie) en/of problemen met visuo-spatiële deeltaken van het rekenen (visuo-motorische dyscalculie en NLD). Dyscalculie kan samengaan met andere leerproblemen als ADHD, dyslexie en NLD.

Mogelijke zwakke kanten

Geheugen en automatismen
▢ Splitsingen en tafels niet onder de knie krijgen, cijfers niet correct lezen en schrijven
▢ Steeds weer twijfelen bij eenvoudige bewerkingen
▢ Traag rekenen bij eenvoudige bewerkingen, er zijn talrijke rekenfouten
▢ De klok niet vlot leren lezen

Vaardigheden en technieken
▢ Moeite met de volgorde van de stappen die bij complexe berekeningen moeten worden uitgevoerd bijvoorbeeld een staartdeling uitvoeren of een vergelijking uitwerken
▢ Veel fouten in het uitvoeren van rekenprocedures bijvoorbeeld de volgorde van de bewerkingen altijd verwarren
▢ Het vaak gebruiken van een rekenaanpak die normaal voor jongere kinderen is

Visueel-ruimtelijke en motorische vaardigheden
▢ Motorische onhandigheid bijvoorbeeld lat, passer en geodriehoek onvoldoende kunnen hanteren en onnauwkeurigheid bij technische tekeningen
▢ Geen verbanden zien tussen woord en beeld (grafieken niet kunnen lezen)
▢ Onnauwkeurig noteren bijvoorbeeld 2³ wordt 23, 25 wordt 52
▢ Moeite met kolommen en millimeterpapier

Inzicht
▢ Problemen met onderdelen waarbij ruimtelijk inzicht en kennis van ruimtelijke begrippen van belang zijn (meetkunde)
▢ Vooral steunen op geheugen, nieuwe inzichten enkel door veel oefening verwerven

Mogelijk sterke kanten

(heel verschillend bij de verschillende vormen van dyscalculie)

▢ Opvallend sterk logisch inzicht en sterk redeneervermogen
▢ Opvallend sterk ruimtelijk en driedimensionaal inzicht goed qua onthouden van splitsingen en tafels
▢ Opvallend sterk auditief en verbaal geheugen voor cijfers en rijtjes en dus goed in hoofdrekenen en tafels
▢ Uitgesproken interesse voor cijfermateriaal als data en technische gegevens
▢ Uitgesproken kunstzinnig en/of creatief muzikale aanleg (absoluut gehoor)

Wat moet je doen en wat niet?

DO'S

 Accepteren
Moedig de leerling aan als hij/zij het goed doet
 Aanvaard dat de leerling een probleem heeft en breng hiervoor begrip op

Stimuleren en begeleiden
 Geef de leerlingen opgaven op papier (dus niet enkel dicteren of op het bord schrijven)
 Laat de leerling tussenuitkomsten noteren, eventueel op een kladblad
 Stuur de aandacht van de leerling in de goede richting.(Bijvoorbeeld: Moet je de omtrek of de oppervlakte berekenen? Ken je de juiste formule?)
 Geef beduidend meer tijd om toetsen op te lossen en laat ze vooral vroeger beginnen

Compenseren
 Kijk wat goed gaat en wat minder goed gaat en leer de leerling gebruik te maken van zijn/haar sterke kanten
 Ondervraag mondeling bij uitval
 Laat steeds een rekenmachine gebruiken als hij/zij berekeningen moet maken
 Geef fiches met formules en tafels
 Leer oplossingsschema’s gebruiken
 Laat een meetkundige constructie mondeling toelichten 

Dispenseren
 Stel de leerling vrij van hoofdrekenen

DON'TS

Begeleiding en aanpak
 Eisen dat de leerling alle berekeningen uit het hoofd maakt en fouten daarbij zwaar doorrekenen
 De oefeningen die in de klas niet gemaakt werden, als extra huiswerk meegeven naar huis
 Onverwacht aan het bord oefeningen laten maken
 Toetsen laten leren uit schriften of notities die niet gecorrigeerd zijn
 Opgaven voor toetsen en examens enkel dicteren.
 Opgaven zo dicht bij elkaar zetten er enkel plaats is voor de einduitkomst

Taalgebruik
 Bij rekenfouten opmerkingen maken in de aard van: ‘Tafels, dat is leerstof tweede leerjaar! Wat zit jij hier te doen?
 Veel wetenschappelijke termen gebruiken die nog niet veel aan bod gekomen zijn, zonder ze te verklaren

Gedrag
 De leerling vergelijken met klasgenoten
 Zware sancties stellen bij rekenfouten

Materiaal
 Teksten met onoverzichtelijke lay-out.
 Losbladig systeem
 Formules en berekeningen
 Millimeterpapier

Vakken die problemen kunnen geven:

  • Talen: Opdrachten niet verstaan, moeite met spraakkunst
  • Rekenen/wiskunde: Moeite met nieuwe leerstof en algoritmen
  • Plastische en lich. opvoeding, muziek: Weinig verbeelding, nood aan extra structuur
  • Examens en toetsen: Blokkeren, de helft niet oplossen, psychosomatische klachten

Twee oud-leerlingen met dyscalculie aan het woord:

Veelgestelde vragen

Het voorvoegsel ‘Dys-‘ komt uit het Grieks en wordt gebruikt in samenstellingen om alles aan te duiden wat niet goed gaat, wat moeizaam loopt, wat zwaar en traag verloopt.

Het woorddeel ‘-calculie’ is afgeleid van het Latijnse calculus: steentje om mee te rekenen (op een telraam bijvoorbeeld). Denk ook aan het Franse “calculer”.

Dyscalculie betekent dan: Zeer moeizaam leren rekenen, ondanks goede aanpak en zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak.

Vooraleer je kan spreken van dyscalculie, moeten eerst een aantal vragen beantwoord worden:

  • Is dit kind voldoende verstandig om tot goed leren rekenen te komen? Wanneer het IQ lager ligt dan 80 (sommigen zeggen 75) zal men zelden de term dyscalculie gebruiken.·tenzij kinderen duidelijk nog minder goed rekenen dan leeftijdgenoten met een gelijk IQ.
  • Ziet dit kind voldoende scherp? Kunnen de ogen normaal bewegen en zijn de oogbewegingen op mekaar afgestemd?
  • Hoort dit kind goed?
  • Heeft het kind voldoende ruimtelijk inzicht? Getalinzicht en bewerkingen worden meestal visueel (met tekeningen en schema’s) aangebracht.
  • Begrijpt het kind de leerkracht? Spreekt het de taal van de school? Is het kind als baby en kleuter misschien thuis in een andere taal opgevoed?
  • Leeft dit kind in een voldoende stimulerend gezin? Gaat het mee naar de winkel? Wordt het betrokken bij kleine taakjes in het gezin?
  • Gaat het regelmatig naar school? Mist het niet te veel lessen? Wegens ziekte? Wegens verhuis? Door spijbelen?

Pas wanneer al deze voorwaarden vervuld zijn en het leren rekenen gaat toch bijzonder moeizaam, dan kan men gaan denken in de richting van dyscalculie. Uiteraard kan minder goed horen, anderstalig opgevoed zijn enz. ook samengaan met dyscalculie, maar dan moeten kinderen het echt minder goed doen dan andere kinderen die minder goed horen of anderstalig opgevoed zijn. In die gevallen (bij minder goed horen) spreekt men over comorbiditeit.

Het kind slaagt er niet in zich bepaalde aspecten van het tellen/het rekenen eigen te maken.

Er zijn drie soorten dyscalculie:

Soms gaat het om kinderen die er niet in slagen om rekensommen uit te voeren op de juiste manier en in de juiste volgorde. Ze hebben problemen met aftrekken met lenen, een staartdeling oplossen, de 10 overbruggen, procent berekenen … (procedurele dyscalculie).

Het kan ook gaan om kinderen die ‘rekenfeiten’ niet onthouden. Ze vergeten de combinaties van 10 (7 en 3, 6 en 4, 2 en 8) voor het overbruggen, de maaltafels, de betekenis van symbolen, de betekenis van links/rechts, het verschil tussen 11/12 …  (semantische geheugendyscalculie) .

Tenslotte zijn er ook kinderen die een probleem hebben om zich de rekenkundige informatie ruimtelijk voor te stellen. Bvb. welk stuk van de taart zal grootst zijn 1/8 of 1/5? Ze hebben moeite met meetkunde, met omtrek en oppervlakte … (visuo-spatiële dyscalculie).

Eigenlijk niet. 
Er bestaan wel mogelijkheden om uit een grote groep kinderen bvb. die kinderen te halen die tot de risicogroep horen. CLB-medewerkers horen hiervan op de hoogte te zijn. Ze hebben ook een protocol om dyscalculie vast te stellen.

Om echt uit te maken of een kind dyscalculie heeft,  moet een ervaren psycholoog/pedagoog/logopedist/… veel verschillende zaken bij het kind toetsen met diverse proeven. Op die manier kan men de achterstand bepalen voor bvb. temporekenen, getallenkennis, hoofdrekenen, kloklezen en meetkunde.

Men moet echter ook samen met het kind rekenen om te achterhalen hoe het juist rekent en waar het fouten maakt. Ook gemaakte toetsen en schooltaken kunnen helpen om een volledig beeld te krijgen.

Bovendien is het nodig om een stuk met het kind op weg te gaan en samen te proberen remediëren. Zo kan men best ondervinden hoe ernstig en hardnekkig de dyscalculie eigenlijk is.

Dyscalculie is een restdiagnose. Dit wil zeggen dat men dit woord slechts gebruikt als alle andere mogelijke verklaringen voor de rekenachterstand zijn uitgesloten.

De achterstand moet ook opvallen ten opzichte van wat men normaal van dit kind zou mogen verwachten. Het moet ernstig zijn.

Het kind moet voor de andere schoolse vaardigheden (bvb. lezen) in principe wel goed presteren. In de eerste jaartjes van de basisschool zie je dit op het rapport. Er is bvb. 10% of meer verschil in punten tussen het totaal van alle taalvakken en het totaal van alle rekenvakken.

Het is wel mogelijk dat een, voor de rest behoorlijk intelligent kind, zowel moeite heeft met leren lezen, als met leren rekenen. Hetzelfde kan zich voordoen met een eerder zwakbegaafd kind (IQ tussen 75 en 85) dat nog moeizamer leert rekenen dan het al even zwakbegaafde klasgenootje. Men spreekt dan van comorbiditeit. Op dat ogenblik wordt de diagnose uiteraard een stuk moeilijker.

Er moet zeker 3 tot 6 maand ernstig remediërend met het kind gewerkt zijn door de klassentitularis, de taakleerkracht of zorgcoördinator. 
Wanneer, ondanks deze ernstige inspanningen, de vooruitgang eerder klein is, en de leerstoornis dus hardnekkig blijkt te zijn, dan pas kan men beginnen denken aan dyscalculie.

Echt vlot leren rekenen vraagt tijd. Daarvoor dienen het 1e en 2e leerjaar in de lagere school. Pas eind 2e leerjaar of begin 3e leerjaar kan men echt aan de diagnose dyscalculie gaan denken.

Uiteraard niet.
Wanneer men bij een kind een vertraging of een achterstand in het leren rekenen bemerkt, dan is het net de opdracht van de leerkracht om met alle middelen dit kind te helpen. Dat is leerzorg en behoort tot de normale opdracht van elke basisschool.

Als blijkt dat de gewone remediërende ingrepen niet helpen, dan moet men verder gaan en het kind gericht laten onderzoeken. Het CLB is hiervoor het eerste aanspreekpunt. Zij hebben trouwens ook een opdracht in het begeleiden van de leerkracht die met het kind werkt.

Als het probleem ernstig is en hardnekkig, kan het nodig zijn ook een onderzoek aan te vragen in een revalidatiecentrum of bij een dienst waar multidisciplinair onderzoek mogelijk is.

Dyscalculie is geen ziekte. Je kan het niet krijgen zoals je een longontsteking oploopt. En je kan er dus ook niet van genezen.  In die zin kan men niet spreken van behandeling of therapie. Begeleiding is het juiste woord. En deze begeleiding is niet alleen nodig, maar doet ook vaak wonderen in verband met de ontwikkeling en ontplooiing van het kind.

Dyscalculie gaat niet over. Je wordt er mee geboren. Het kan erfelijk zijn en er zijn aanwijzingen dat de verklaring zou te zoeken zijn in de werking van de hersenen zelf.

Dikwijls zijn er reeds bij de kleuter signalen die ons tot waakzaamheid manen. Als kinderen niet vlot tellen, problemen hebben met het snel overzien van kleine hoeveelheden, de namen van vormen niet onthouden of niet goed kunnen ordenen in tijd en ruimte is dit zeker ‘op te volgen’.
Bij een kleuter spreekt men echter nog niet over dyscalculie. Het leren rekenen begint immers pas vanaf het 1e leerjaar.

Vlot kunnen rekenen is heel belangrijk in alle aspecten van onze maatschappij: met geld omgaan, de pincode van je bankkaart onthouden, schatten of je tegen het einde van de maand nog zal toekomen, verhoudingen kennen, procenten berekenen, weten of je al teveel hebt of nog moet toevoegen, offertes maken, B.T.W. berekenen, juist genoeg behangpier kopen om de kamer te behangen … 

Men moet deze kinderen dus zeker helpen maar men staat wel voor een ernstige en hardnekkige hinderpaal: dyscalculie is wel degelijk een leerstoornis. En daar heeft niemand schuld aan, niet de ouders, niet de leerkracht en zeker niet het kind.

Helpen kan:

  • Door in het kind te blijven geloven en het aan te moedigen (stimuleren)
  • Door het zaken op een andere manier te laten doen en door hulpmiddelen aan te reiken (compenseren)
  • Door alle didactische middelen te gebruiken om het toch vooruit te helpen, en door hulp van specialisten in te roepen (remediëren)
  • Door ons te beperken tot wat echt belangrijk is om vooruit te kunnen. Door niet altijd te focussen op het probleem maar ook de talenten van het kind te benadrukken (relateren, relativeren)
  • Door soms toe te geven dat iets echt niet lukt en het dan ook niet meer of nog niet te eisen (dispenseren)

Men gebruikt het letterwoord STICORDI om het geheel van redelijke aanpassingen of maatregelen aan te geven waarmee men het kind met dyscalculie kan helpen.

Volg een vakantiecursus bij Eureka!

Ondersteun dyscalculie

Scroll naar boven